paffen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • paf·fen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoorbaar tabak roken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1867 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
paffen
pafte
gepaft
zwak -t volledig

Werkwoord

paffen

  1. inergatief tabak roken
    • Ik heb nooit van paffen gehouden. 
  1. inergatief schieten
    • De soldaten in de hinderlaag paften er plotseling op los. 

Zelfstandig naamwoord

paffen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord paf

Gangbaarheid

  • Het woord paffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.