uitschieten
Nederlands
Woordafbreking
- uit·schie·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en schieten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitschieten |
schoot uit |
uitgeschoten |
klasse 2 | volledig |
Werkwoord
uitschieten [1]
- onovergankelijk een onbedoelde plotselinge beweging maken
- (figuurlijk) onovergankelijk heftig uitvallen
- (scheepvaart) (van de wind) plotseling harder worden
- (plantkunde) uitlopen, spruiten
- (voetbal) overgankelijk (de bal) het veld intrappen
- overgankelijk door schieten wegnemen
- overgankelijk naar buiten gooien, vieren
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord uitschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitschieten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.