rechter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rechter    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɛxtər/
Woordafbreking
  • rech·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lid van een rechtbank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Naamwoord van handeling van rechten met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord rechter rechters
verkleinwoord rechtertje rechtertjes

Zelfstandig naamwoord

rechter m

  1. (juridisch) (beroep) persoon die rechtspreekt, persoon die een oordeel velt
    • In 2002 ging Gil voor de bijl: hij werd door de rechter uit zijn ambt gezet wegens het verduisteren van 400 miljoen euro aan gemeentegelden. [2] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Naar de rechter stappen.

Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van rechts met het achtervoegsel -er
stellend
onverbogen rechter
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

rechter

  1. aan de tegenovergestelde zijde van het lichaam waar gewoonlijk het hart zit
    • Ik heb hier de rechter sok, maar waar is de linker gebleven? 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

rechter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van recht
    • Daarna werd mijn stoel een stukje rechter gezet en kreeg nu weer zo'n warme doek in mijn nek. [3]

Gangbaarheid

  • Het woord rechter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.