juge

Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  juge     le juge     juges     les juges  

Zelfstandig naamwoord

juge m

  1. (juridisch) rechter, iemand die ambthalve rechtspreekt
Afgeleide begrippen
  • jugement, juge d'instruction
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
juger

juge

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van juger
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van juger
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van juger


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡjʉːɡə/
Woordafbreking
  • ju·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord ljúga, via het Noorse woord ljuge.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
juge
juger
jugde
jugd
Klasse 3 zwak

Werkwoord

juge

  1. liegen
  1. «Jeg har bare jugd, jugd og jugd
    Ik heb louter gelogen, gelogen en gelogen.
  2. een fout beeld van de realiteit geven.
Schrijfwijzen
Synoniemen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.