poëzie
Nederlands
Woordafbreking
- poë·zie, po·ezie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dichtkunst’ voor het eerst aangetroffen in 1548 [1]
- Afgeleid van het Franse "poésie" (dichtkunst)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poëzie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
poëzie v
- (cultuur), (letterkunde), (dichtkunst) het in een min of meer strakke structuur van ritme, maat en klank verwoorden van een gedachte of een verhaal
- De indeling in verzen valt bij schriftelijke weergave van poëzie meestal meteen op.
Hyponiemen
- herderspoëzie, mengelpoëzie, natuurpoëzie, nonsenspoëzie, slampoëzie, verstandspoëzie
Afgeleide begrippen
- poëziealbum, poëzieavond, poëziekrant, poëzieleer, poëzieslag, poëzietijdschrift
Verwante begrippen
- beeldspraak, cyclus, dichter, enjambement, gedicht, klank, metrum, refrein, rijm, ritme, strofe, versregel, versvoet
Vertalingen
1. in ritme, maat en klank verwoorden
Gangbaarheid
- Het woord poëzie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'poëzie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.