gedicht
Nederlands
Woordafbreking
- ge·dicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gedicht | gedichten |
verkleinwoord | gedichtje | gedichtjes |
Zelfstandig naamwoord
gedicht o
- (dichtkunst) een in versmaat of in dichterlijke stijl opgesteld stuk tekst
Hyponiemen
- beeldgedicht, figuurgedicht, gelegenheidsgedicht, grafgedicht, kindergedicht, klankgedicht, nonsensgedicht, prozagedicht, sinterklaasgedicht
Afgeleide begrippen
- gedichtencyclus, gedichtendag
Vertalingen
1. een in versmaat of in dichterlijke stijl opgesteld stuk
Woordherkomst en -opbouw
Deelwoord
deelwoord | ||
---|---|---|
onverbogen | gedicht | |
verbogen | gedichte | |
vervoeging van | ||
dichten |
gedicht voltooid deelwoord van dichten
- vormt de voltooide tijden
- We hebben het gat gedicht.
- Wie heeft Hallél gedicht?
- vormt de lijdende vorm
- De maas in de regelgeving wordt gedicht met de nieuwe wet
- De tekst werd gedicht door de toneelschrijver Hippoliet van Peene en getoonzet door de componist Karel Miry.
- attributief gebruikt
- Het gisteren opnieuw gedichte gat in de dijk heeft vannacht gehouden.
- De zangeres zingt door haarzelf gedichte en gecomponeerde liedjes.
Gangbaarheid
- Het woord gedicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gedicht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.