cultuur
Nederlands
Woordafbreking
- cul·tuur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bebouwing’ voor het eerst aangetroffen in 1544 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cultuur | culturen |
verkleinwoord | cultuurtje | cultuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
cultuur v
- het patroon van menselijke activiteit en de symbolische structuren, die deze activiteiten een zekere betekenis geven met name kunst en wetenschap
- Op onze vakantie gaan we altijd op zoek naar cultuur.
- hoe mensen samenleven
- Hij is een kenner van de Ghanese cultuur.
- het verbouwen van gewassen
- Op deze boerderij is een grote monocultuur van mais.
- op een voedingsbodem gekweekte micro-organismen
- de bacteriecultuur groeit het hardst bij een temperatuur van 37 graden
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. het patroon van menselijke activiteit en de symbolische structuren, die deze activiteiten een zekere betekenis geven
Gangbaarheid
- Het woord cultuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cultuur' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.