huid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huid    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ɦœʏ̯t/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɦœːt/
    • (Limburg): /hœːd/
Woordafbreking
  • huid
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord huid huiden
verkleinwoord huidje huidjes

Zelfstandig naamwoord

huid v/m

  1. (anatomie) vel, de buitenste laag weefsel die het lichaam bedekt
  2. (materiaalkunde) afgestroopt vel om bont of leer van te maken
  3. (scheepvaart) de buitenbekleding van een schip
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Men moet de huid van de beer niet verkopen voor hij geschoten is.
men viert best de overwinning niet alvorens er gewonnen is
  • Zijn huid zo duur mogelijk verlopen
zich zo goed mogelijk verdedigen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord huid huide

Zelfstandig naamwoord

huid

  1. huid


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
huir

huid

  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van huir
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.