brok
Nederlands
![](../I/m/Exterieur%2C_stukken_en_brokken_van_grafzerken_voor_de_kerk_-_Amsterdam_-_20002721_-_RCE.jpg)
brokken van grafzerken
Woordafbreking
- brok
Zelfstandig naamwoord
brok o v/m
- een blok met een grillige vorm, stuk van iets groters
- Na de sloop van het muur is alle puin afgevoerd, er is geen brok is achtergebleven.
- een restant van een constructie
- Een brok van het neergestorte vliegtuig is in onze tuin gevallen.
Uitdrukkingen en gezegden
- een brok in de keel krijgen
emotioneel aangedaan zijn
- brokken maken
veel dingen laten mislukken
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brokken |
brok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brokken
- Ik brok.
- gebiedende wijs van brokken
- Brok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brokken
- Brok je?
Gangbaarheid
- Het woord brok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brok' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Zelfstandig naamwoord
brok m
- hagel; een verzameling van stukjes metaal -vaak lood- waarmee geschoten wordt in plaats van een kogel.
Afgeleide begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.