grenspaal
Nederlands
grenspaal
Woordafbreking
- grens·paal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van grens en paal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grenspaal | grenspalen |
verkleinwoord | grenspaaltje | grenspaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
grenspaal m [1]
- meestal samen met soortgelijke palen, de markering van een grens vormend
- Er zijn weerwolven die meisjes lastig vallen, begrafeniswagens die bewegingsloos worden bij de grenspaal die de dode ooit valselijk verzet had, en tolgaarders die ook heksen zijn. [2]
- Nederland kent honderden genummerde grenspalen.
Gangbaarheid
- Het woord grenspaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'grenspaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Lucas Brouwers Martine Kamsma Hendrik Spiering 14 oktober 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.