oogst
Nederlands
Woordafbreking
- oogst
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het inzamelen van gewassen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afgeleid van Augustus. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oogst | oogsten |
verkleinwoord | oogstje | oogstjes |
Zelfstandig naamwoord
oogst m
- het van het land halen van het rijpe gewas
- De oogst is in volle gang.
- de opbrengst behaald met [1]
- De oogst is bijzonder rijk dit jaar.
Verwante begrippen
Spreekwoorden
- De oogst geschoren, de winter geboren
Wanner de oogst van het veld is beginnen de dagen danig te korten; tegen september is het al veel vroeger donker en het weer is minder goed
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. het van het land halen van het rijpe gewas
Gangbaarheid
- Het woord oogst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oogst' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.