nonsens
Nederlands
Woordafbreking
- non·sens
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘onzin’ voor het eerst aangetroffen in 1766 [1]
- afgeleid van het Franse sens met het voorvoegsel non- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nonsens | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
nonsens m
- taaluiting die geen betekenis heeft of geen betekenis schijnt te hebben
Afgeleide begrippen
- nonsens-verhaal, nonsensdichter, nonsenserij, nonsensgedicht, nonsenspoëzie, nonsensverhaal, nonsensvers, nonsenswoord
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord nonsens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nonsens' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.