medicus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·di·cus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘arts’ voor het eerst aangetroffen in 1440 [1]
  • afgeleid van het Latijn met het achtervoegsel -icus [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord medicus medici
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

medicus m [3]

  1. (medisch) (beroep) een persoon die gerechtigd is de geneeskunde te beoefenen, een arts, dokter, geneesheer, geneeskundige
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord medicus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Latijn

Zelfstandig naamwoord

medicus m

  1. (beroep) arts
  1. «Medicus dicit puerum aegrum esse.»
    De arts zegt dat de jongen ziek is.
  2. dokter
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.