last

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  last    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɑst/
Woordafbreking
  • last
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vracht’ voor het eerst aangetroffen in 1122 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord last lasten
verkleinwoord lastje lastjes

Zelfstandig naamwoord

last m

  1. iets wat een mens hindert
    • Ik heb erge last van hoofdpijn. 
  1. (transport) lading, vracht
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • iemand heeft last van iets
  • op last van
op order van
  • Het eind zal de last dragen
moeilijkheden en problemen komen vooral als het werk bijna af is
  • Holland is in last
  • Leiden in last zijn
een echt probleem zijn
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lassen

last

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lassen
    • Jij last. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lassen
    • Hij last. 
  3. verouderde gebiedende wijs meervoud van lassen
    • Last! 
vervoeging van
lasten

last

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van lasten
  2. gebiedende wijs van lasten

Gangbaarheid

  • Het woord last staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
stellend vergrotend overtreffend
last--

Werkwoord

last

  1. laatst
  2. vorig
Afgeleide begrippen
vervoeging
onbepaalde wijs to last
he/she/it lasts
verleden tijd lasted
voltooid
deelwoord
lasted
onvoltooid
deelwoord
lasting
gebiedende wijs last

Werkwoord

last

  1. duren, voortbestaan
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.