transport
Nederlands
Woordafbreking
- trans·port
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het vervoeren, overdracht’ voor het eerst aangetroffen in 1506 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transport | transporten |
verkleinwoord | transportje | transportjes |
Zelfstandig naamwoord
transport o
- het vervoer van voorwerpen/mensen/brandstoffen of data van een ene naar een andere plaats
- (boekhouden) het overbrengen van een bedrag naar een volgende bladzijde
- (juridisch) overdracht van eigendom of ander recht
- vracht
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord transport staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'transport' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.