jong
Nederlands
Woordafbreking
- jong
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘jeugdig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | jong | jonger | jongst |
verbogen | jonge | jongere | jongste |
partitief | jongs | jongers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
jong
- van geringe leeftijd
Verwante begrippen
- leeftijd, jeugd, onvolgroeid, onvolwassen, groei, klein, adolescent, pril, volwassen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
jong o
- een directe nakomeling van een dier
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
jongen |
jong
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jongen
- Ik jong.
- gebiedende wijs van jongen
- Jong!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jongen
- Jong je?
Gangbaarheid
- Het woord jong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'jong' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.