groei

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  groei    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χruj/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣruj/
Woordafbreking
  • groei
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van groeien zonder -en. [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord groei -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

groei v

  1. het groter worden
    • Zijn groei schokte de wereld. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
groeien

groei

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van groeien
    • Ik groei. 
  2. gebiedende wijs van groeien
    • Groei! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van groeien
    • Groei je? 

Gangbaarheid

  • Het woord groei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.