pril
Nederlands
Woordafbreking
- pril
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘jong’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pril | priller | prilst |
verbogen | prille | prillere | prilste |
partitief | prils | prillers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
pril
- gloednieuw, zijn debuut makend, kwetsbaar, onschuldig
- Dit was het prilste begin van de lente, aangekondigd door de eerste sneeuwklokjes die hun kopjes boven de sneeuw uitstaken.
Gangbaarheid
- Het woord pril staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pril' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.