leeftijd
Nederlands
Woordafbreking
- leef·tijd
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leef ww en tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leeftijd | leeftijden |
verkleinwoord | leeftijdje | leeftijdjes |
Zelfstandig naamwoord
leeftijd m
- de tijd dat iemand leeft of geleefd heeft, het totaal aantal levensjaren
- Wat is uw leeftijd? Ik ben vijftig jaar oud.
- een bepaald tijdstip in iemands leven
- Die man daar is van middelbare leeftijd.
Uitdrukkingen en gezegden
Gemiddelde leeftijd.
Hyponiemen
- kleuterleeftijd, mensenleeftijd, minimumleeftijd
Afgeleide begrippen
- leeftijdgenoot, leeftijdloos, leeftijdsbijslag, leeftijdsdiscriminatie, leeftijdsgebonden, leeftijdsgrens, leeftijdsgroep, leeftijdsloos, leeftijdsopbouw
Vertalingen
1. de tijd dat iemand leeft of geleefd heeft, het totaal aantal levensjaren
Gangbaarheid
- Het woord leeftijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'leeftijd' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.