hom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hom    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hom
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘zaad van vis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hom hommen
verkleinwoord hommetje hommetjes

Zelfstandig naamwoord

hom v/m

  1. (vissen) teelvocht van de mannetjes der benige vissen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord hom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

58 %van de Nederlanders;
27 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ekmyonsons
2e persoon
(informeel)
jyjoujullejulle
2e persoon
(formeel)
uuuu
3e persoon
(mannelijk)
hyhomhullehulle
3e persoon
(vrouwelijk)
syhaar
3e persoon
(onzijdig)
ditdit
Uitspraak
  • IPA: /ɦom/

Persoonlijk voornaamwoord

hom

  1. hem


Catalaans

Persoonlijk voornaamwoord

hom

  1. men


Gronings

  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon (ik)
k
miewieos
2e persoon
(informeel)
doediejoejoe
2e persoon
(formeel)
joejoejoejoe
3e persoon
(mannelijk)
haihomzai
zie
heur
3e persoon
(vrouwelijk)
zai
zie
heur
3e persoon
(onzijdig)
tt

Persoonlijk voornaamwoord

hom

  1. hem
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.