haven

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haven    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦavə(n)/
Woordafbreking
  • ha·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ligplaats voor schepen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • van Middelnederlands haven, havene[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord haven havens
verkleinwoord haventje haventjes

Zelfstandig naamwoord

haven v

  1. (waterstaat) natuurlijke of aangelegde aanlegplaats voor schepen
Hyponiemen
  • aanloophaven
  • aanvoerhaven
  • achterhaven
  • afrikahaven
  • baarhaven
  • balkhaven
  • berghaven
  • binnenhaven
  • brookhaven
  • brouwershaven
  • buitenhaven
  • bunkerhaven
  • containerhaven
  • diepwaterhaven
  • dokhaven
  • doorvoerhaven
  • eemshaven
  • entrepothaven
  • getijdenhaven
  • getijhaven
  • handelshaven
  • handhaven
  • helihaven
  • helikopterhaven
  • houthaven
  • insluithaven
  • optiehaven
  • overslaghaven
  • parkeerhaven
  • pechhaven
  • petroleumhaven
  • rijnhaven
  • ruimtehaven
  • spoorweghaven
  • stonehaven
  • thuishaven
  • tijhaven
  • transitohaven
  • uitvoerhaven
Afgeleide begrippen
  • havenboom
  • havenbuurt
  • havencapaciteit
  • havendam
  • havendesk
  • havendienst
  • havendijk
  • havengebied
  • havengeld
  • havengetal
  • havengeul
  • havenhoofd
  • haveninrichting
  • havenkant
  • havenkantoor
  • havenkapitein
  • havenketting
  • havenkosten
  • havenkraan
  • havenkwartier
Uitdrukkingen en gezegden
  • veilige haven
  • veilige plaats waar men neerstrijkt na verblijf in een onveilige situatie
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

haven mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord haaf

Werkwoord

vervoeging van
havenen

haven

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van havenen
    • Ik haven. 
  2. gebiedende wijs van havenen
    • Haven! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van havenen
    • Haven je? 

Gangbaarheid

  • Het woord haven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Woordafbreking
  • ha·ven
Naar frequentie 3592

Zelfstandig naamwoord

haven, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van have


Zweeds

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • ha·ven
Naar frequentie 9870

Zelfstandig naamwoord

haven

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van hav
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.