havn

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / hɑʋn /
Woordafbreking
  • havn
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Afgeleid van Oudnoorse naamwoord hǫfn, verwant met hevje
  • [B] Afgeleid van Oudnoorse naamwoord hǫfn, verwant met ha.
Naar frequentie 5556
m/v
[A] + [B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   havn     m: havnen
v: havna  
  havner     havnene  
genitief   havns     m: havnens
v: havnas  
  havners     havnenes  

Zelfstandig naamwoord

[A] havn m / v

  1. (scheepvaart), (waterstaat) haven
  1. «Rotterdam har verdens største havn
    Rotterdam is de grootste haven ter wereld.
  2. (alleen in samensettningen, bijvoorbeeld 'lufthavn') -haven
  3. (figuurlijk) een veilige verblijfplaats, onderdak
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [1]: naturlig havn
een natuurlijke haven
  • [1]: kunstig havn
een kunstmatige haven
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: bringe saken vel i havn
een taak goed doen

Zelfstandig naamwoord

[B] havn m / v

  1. (landbouw) koppel, wei, weide (omheind)
  2. (landbouw) grasland, groenland, weiland (omheind met wat bomen en struiken)
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1-2]: havneskur
  • [1-2]: hestehavn
  • [1-2]: krøtterhavn
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.