hart

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hart    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɦɑrt/
Woordafbreking
  • hart
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spier die bloedsomloop regelt’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: herte, harte
Oudnederlands: herta
Germaans: *hertô
Indo-Europees: *ḱḗr
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: heart (Angelsaksisch: heorte), Duits: Herz, (Oudhoogduits: herza), Fries: hert (Oudfries: herte)
Noord: Zweeds: hjärta, Deens/Noors: hjerte, (Nynorsk: hjarta, hjarte, Oudnoords: hjarta), IJslands/Faeröers: hjarta
Oost: Gotisch: hairto
enkelvoud meervoud
naamwoord hart harten
verkleinwoord hartje hartjes

Zelfstandig naamwoord

hart o

  1. (anatomie) holle spier die door geregeld samen te trekken bloed door het lichaam pompt
  2. (figuurlijk) de kern van iemands wezen
    • Als de Steenlandse kinderen dit werk zagen zeiden ze minachtend, terwijl ze hun neus optrokken en wegliepen, dat zij er niets aan vonden en dat het helemaal niet zo moeilijk was om zoiets te maken en dat ook zij het wel konden. Maar zij konden het niet en in hun hart waren ze jaloers op de kunst van Kleine Woord, zoals de jongen werd genoemd. [2] 
Gelijkklinkende woorden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord hart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord hart harte

Zelfstandig naamwoord

hart

  1. (anatomie) hart.


Fries

Zelfstandig naamwoord

hart hert;herkauwend zoogdier, het mannetje draagt een gewei

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.