hangen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hangen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɦɑŋə(n)/
Woordafbreking
  • han·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aan bovenkant bevestigd door eigen zwaarte neerwaarts gehouden worden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hangen
'ɦɑŋ.ə(n)
hing
ɦɪŋ
gehangen
ɣə'ɦɑŋ.ə(n)
klasse 7 volledig

Werkwoord

hangen

  1. inergatief zich in een positie los van de bodem bevinden en door een bevestiging aan een ander voorwerp voor vallen behoed worden
    • De appels hangen nog aan de boom. 
  1. inergatief door ophanging -meest aan de nek- ter dood gebracht worden
    • Barbertje moest hangen. 
  1. overgankelijk door ophanging -meest aan de nek- ter dood brengen
    • De misdadiger werd vroeg in de morgen gehangen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

hangen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hang

Gangbaarheid

  • Het woord hangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.