hangklok
Nederlands
Woordafbreking
- hang·klok
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hangen ww en klok zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hangklok | hangklokken |
verkleinwoord | hangklokje | hangklokjes |
Zelfstandig naamwoord
hangklok v/m [1]
- een klok die aan de muur hangt
- Twintig torenuurwerken, circa vijftien hangklokken, negentien staande klokken en daarnaast ook nog eens wekkers, horloges en zonnewijzers staan uitgestald op de eerste verdieping van de Bibliotheek Hof van Twente in Goor. Bij binnenkomst van het gebouw lijkt het stil. De begane grond van de bibliotheek is, op rekken met boeken na, leeg.[2]
- Nee, dan luister ik toch liever naar het mechaniek van zo’n grote antieke hangklok. Je hoort hoe de tandwielen in elkaar grijpen, hoe de seconden even loom als onverbiddelijk wegtikken. Laat je meevoeren door dat geluid en voordat je het weet ben je aan de beurt: ‘Dag meneer, wat mag ik voor u betekenen?’[3]
Synoniemen
- comtoise, wandklok, regulateur
Gangbaarheid
- Het woord hangklok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hangklok' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 15-SEPTEMBER-2008
- Tubantia 07-JUNI-2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.