gier
![](../I/m/Kampfadler_02.jpg)
Een gier.
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gier (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /χiːr/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣiːr/
- (Limburg): /ɣiːr/
Woordafbreking
- gier
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘vloeibare mest’ voor het eerst aangetroffen in 1343-1346 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gier | gieren |
verkleinwoord | giertje | giertjes |
Zelfstandig naamwoord
gier m
- (vogels) een grote aasetende roofvogel met een kale kop en machtige vleugels
- Gieren hebben mooie vleugels.
- uiterst hebzuchtig, roofzuchtig mens
- mestvocht
Verwante begrippen
Hyponiemen
- aasgier, baardgier, geelkopgier, kalkoengier, koningsgier, lammergier, mestgier (3), monniksgier, nieuwsgier (2), oorgier, palmgier
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een grote aasetende roofvogel met kale kop en machtige vleugels
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gieren |
gier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gieren
- Ik gier.
- gebiedende wijs van gieren
- Gier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gieren
- Gier je?
Gangbaarheid
- Het woord gier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.