schreeuw
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schreeuw (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /sχrɪːu̯/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /sxreu̯/
Woordafbreking
- schreeuw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schreeuw | schreeuwen |
verkleinwoord | schreeuwtje | schreeuwtjes |
Zelfstandig naamwoord
schreeuw m
- Hij gaf een schreeuw van pijn toen hij door de vallende steen geraakt werd.
Hyponiemen
- angstgeschreeuw, angstschreeuw, oerschreeuw, waarschuwingsschreeuw
Afgeleide begrippen
- geschreeuw, schreeuwarend, schreeuwbek, schreeuwen, schreeuwer, schreeuwerd, schreeuwerig, schreeuwlelijk, schreeuwvogel
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schreeuwen |
schreeuw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schreeuwen
- Ik schreeuw.
- gebiedende wijs van schreeuwen
- Schreeuw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schreeuwen
- Schreeuw je?
Gangbaarheid
- Het woord schreeuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schreeuw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.