vals
Nederlands
Woordafbreking
- vals
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onjuist, gemeen’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vals | valser | valst |
verbogen | valse | valsere | valste |
partitief | vals | valsers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vals
- onecht, niet legitiem
- Dit zijn valse biljetten van €20.
- bij honden: geneigd tot wangedrag, zoals onverhoeds bijten
- Deze hond is mishandeld en daardoor vals geworden.
Verwante begrippen
- [2] boosaardig, kwaadaardig
Afgeleide begrippen
- valsaard, valselijk, valserik, valshartig, valsheid, valsmunter, valsmunterij, valsspeler
Vertalingen
2. kwaadaardig
Gangbaarheid
- Het woord vals staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vals' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Woordafbreking
- vals
Naar frequentie | 15614 |
---|
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.