gemenerik

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·me·ne·rik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gemenerik gemeneriken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gemenerik m

  1. (pejoratief) een gemeen persoon (soms ironisch)
    • Politieke tegenstanders schilderden hem af als een geslepen gemenerik. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord gemenerik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.