eerlijk
Nederlands
Woordafbreking
- eer·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oprecht’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Afkomstig van het Middelnederlandse eerlijc (braaf), afgeleid van eer met het achtervoegsel -lijk [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eerlijk | eerlijker | eerlijkst |
verbogen | eerlijke | eerlijkere | eerlijkste |
partitief | eerlijks | eerlijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
eerlijk
- (juridisch) vrij van leugen en bedrog
- Wees eerlijk en vertel de waarheid!
- op een gepaste, eervolle wijze
- Opdat het spel eerlijk zou verlopen, hield een opzichter hen in de gaten.
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
Eerlijk(heid) duurt het langst.
- Uiteindelijk word bedrog toch gestraft.
Vertalingen
1. vrij van leugen en bedrog
Gangbaarheid
- Het woord eerlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'eerlijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.