gel
Nederlands
Woordafbreking
- gel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geleiachtige stof’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
- van Engels gel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gel | gels |
verkleinwoord | gelletje | gelletjes |
Zelfstandig naamwoord
gel m of o
- (scheikunde) een gecrosslinkt polymeer van voldoende verdunning om vervormbaar te zijn zonder spontaan te vloeien
- Gels worden onder andere toegepast bij elektroforese.
- een product om haar mee in model te houden
- Hij doet vaak gel in zijn haar.
Gangbaarheid
- Het woord gel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Nedersaksisch
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /gɛl/, /gɛːl/
Woordafbreking
- gel
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | gel | gely |
genitief | gelu | gelů |
datief | gelu | gelům |
accusatief | gel | gely |
vocatief | gele | gely |
locatief | gelu | gelech |
instrumentalis | gelem | gely |
Afgeleide begrippen
- gelový
Verwante begrippen
- nagelovat
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.