gebeuren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
gebeurengebeurd
gebeurtenis
Uitspraak
  • Geluid:  gebeuren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈbørə(n)/; /ɣə'bɵːrə(n)/
Woordafbreking
  • ge·beu·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gebeuren
/ɣə'bɵːrə(n)/
gebeurde
/ɣə'bɵːrdə/
gebeurd
/ɣə'bɵːrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

gebeuren

  1. ergatief plaatshebben, werkelijkheid worden
    • Wat is er gebeurd? 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • bij schering en inslag gebeuren
erg vaak plaatshebben
  • het zal iemand niet gebeuren dat
iemand gaat zeker voorkomen dat
  • strijk en zet gebeuren
erg vaak plaatshebben
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord gebeuren gebeurens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gebeuren o [4]

  1. geheel van voorvallen met de ermee verbonden effecten
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord gebeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Werkwoord

gebeuren

  1. gebeuren


Veluws

Werkwoord

gebeuren

  1. gebeuren
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.