gay

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gay    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • gay
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘homoseksueel’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gay gays
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

gay m

  1. homoseksueel
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gaygayergayst
verbogen gaye(gayere)gayste
partitief gaysgayers-

Bijvoeglijk naamwoord

gay

  1. homoseksueel
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord gay staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

gay m

  1. (spreektaal) homo [1]

Verwijzingen

Middelnederlands

Bijvoeglijk naamwoord

gay

  1. vrolijk, levendig, opgewekt
  1. «Menich rudder van herten gay
    Menig ridder, vrolijk van hart.

Zelfstandig naamwoord

gay m

  1. (vogels) gaai
  2. (vogels) papegaai


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /gɛj/, /gaj/
Woordafbreking
  • gay
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels

Zelfstandig naamwoord

gay m bezield

  1. (seksualiteit) (spreektaal) homoseksueel; in de nauwe betekenis tot alleen mannen, die aangetrokken zijn tot mannen
  2. (seksualiteit) homoseksueel; in de brede betekenis tot zowel mannen als vrouwen, die aangetrokken zijn tot hun eigen geslacht
Verbuiging


Synoniemen
  • homosexuál m bezield

Verwijzingen

    Bijvoeglijk naamwoord

    gay

    1. (seksualiteit) homoseksueel
    Verbuiging
    • Onverbogen
    Synoniemen
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.