homoseksueel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·mo·sek·su·eel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gericht op seksuele omgang met personen van hetzelfde geslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
  • afgeleid van seksueel met het voorvoegsel homo- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord homoseksueel homoseksuelen
verkleinwoord homoseksueeltje homoseksueeltjes

Zelfstandig naamwoord

homoseksueel m

  1. (seksualiteit) een man met seksuele voorkeur voor mannen of een vrouw met seksuele voorkeur voor vrouwen
    • Is die man een homoseksueel of weet jij dat ook niet? 
Verwante begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen homoseksueelhomoseksuelerhomoseksueelst
verbogen homoseksuelehomoseksuelerehomoseksueelste
partitief homoseksueelshomoseksuelers-

Bijvoeglijk naamwoord

homoseksueel

  1. betrekking hebbend op de liefde voor geslachtsgenoten
    • Weet jij of die man homoseksueel is? 
Vertalingen

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord homoseksueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.