gaai
![](../I/m/Floridascrubjay92lg.web.jpg)
De Florida-struikgaai
Nederlands
Woordafbreking
- gaai
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaai | gaaien |
verkleinwoord | gaaitje | gaaitjes |
Zelfstandig naamwoord
gaai m
- (vogels) een middelgrote, gewoonlijk vrij kleurrijke zangvogel met een vrij lange staart uit de kraaienfamilie Corvidae
Afgeleide begrippen
- Vlaamse gaai, blauwe gaai, Stellers gaai, Indische gaai, zwartkeelgaai, struikgaai, Mexicaanse gaai, leiblauwe gaai, ekstergaai
Vertalingen
1. een middelgrote, gewoonlijk vrij kleurrijke zangvogel met een vrij lange staart uit de kraaienfamilie Corvidae
Gangbaarheid
- Het woord gaai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gaai' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.