papegaai
Nederlands
Woordafbreking
- pa·pe·gaai
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘papegaaiachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | papegaai | papegaaien |
verkleinwoord | papegaaitje | papegaaitjes |
Zelfstandig naamwoord
papegaai m
- (vogels) een vogel die de menselijke stem kan nabootsen
- Wij hebben sinds kort een papegaai thuis.
- (medisch) bedheffer
- Wij hebben sinds kort een papegaai thuis, want mijn opa is bedlegerig.
Hyponiemen
- amazonepapegaai, dwergpapegaai, edelpapegaai
Afgeleide begrippen
- papegaaiduiker, papegaaiencircuit, papegaaienkruid, papegaaienschommel, papegaaiensoep, papegaaienziekte, papegaaischieten, papegaaitulp, papegaaivis
Vertalingen
1. een vogel die de menselijke stem kan nabootsen
Gangbaarheid
- Het woord papegaai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'papegaai' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.