fat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fat    (hulp, bestand)
  • IPA: /fɑt/
Woordafbreking
  • fat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘modegek, dandy’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
  • Frans: fat > Latijn fatuus
enkelvoud meervoud
naamwoord fat fatten
verkleinwoord fatje fatjes

Zelfstandig naamwoord

fat m

  1. (verouderd) modegek, iemand die buitensporige aandacht aan zijn uiterlijk besteedt
    • "Ik, of een ander, mevrouw", hernam de jonge fat, zich op de lippen bijtende; "maar ik heb mijne overtuiging".[2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
45 %van de Nederlanders;
41 %van de Vlamingen.

Engels

Uitspraak
Naar frequentie 3291
enkelvoud meervoud
fat fats

Zelfstandig naamwoord

fat

  1. (biochemie) vet
Naar frequentie 2826
stellend vergrotend overtreffend
fatfatterfattest

Bijvoeglijk naamwoord

fat

  1. dik
  2. vet
Afgeleide begrippen
  • fatless
  • fatlike
  • fatly
  • fatness
  • fattish

Frans

  enkelvoud meervoud
  mannelijk   fat fats
  vrouwelijk   fate fates

Bijvoeglijk naamwoord

fat

  1. (verouderd) dom, onnozel.
  2. opzichtig

Oudnoords

Woordafbreking
  • fat

Zelfstandig naamwoord

fat o

  1. pot
  2. deken
  3. (kleding) jurk
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fat                    
genitief                        
datief                        
accusatief                        
Synoniemen

Wolof

Uitspraak
  • Geluid:  fat    (hulp, bestand)

Werkwoord

fat

  1. herbergen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.