export
Nederlands
Woordafbreking
- ex·port
Woordherkomst en -opbouw
- naar buiten dragen [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | export | exporten |
verkleinwoord | - | - |
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
1. de verkoop van goederen aan het buitenland
Gangbaarheid
- Het woord export staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'export' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /ekspɔrt/
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | export | exporty |
genitief | exportu | exportů |
datief | exportu | exportům |
accusatief | export | exporty |
vocatief | exporte | exporty |
locatief | exportu | exportech |
instrumentalis | exportem | exporty |
Afgeleide begrippen
- exportér mbezield
- exportovat imperfectief / perfectief
Verwante begrippen
- exportérka v
- exportování o
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.