exporteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·por·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
  • afgeleid van het Franse exporter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
exporteren
exporteerde
geëxporteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

exporteren

  1. overgankelijk goederen naar het buitenland uitvoeren
    • Wij exporteren hier grote hoeveelheden van. 
  1. (informatica) uitvoeren van gegevens uit een informatiesysteem zodat ze geschikt zijn om in een ander informatiesysteem te worden geïmporteerd
    • Je kunt de gegevens van een spreadsheet als een CSV-bestand exporteren. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • herexporteren
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord exporteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.