invoer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·voer
enkelvoud meervoud
naamwoord invoer invoeren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

invoer m [1]

  1. het invoeren
  2. hoeveelheid ingevoerde goederen (vanuit het buitenland)
  3. (techniek) toevoer van energie of informatie aan een systeem
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord invoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Werkwoord

vervoeging van
invaren

invoer

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van invaren
    • ... dat ik invoer. 
    • ... dat jij invoer. 
    • ... dat hij, zij, het invoer. 
vervoeging van
invoeren

invoer

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van invoeren
    • ... dat ik invoer. 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.