examen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  examen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɛk'samə(n)/
Woordafbreking
  • exa·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderzoek naar iemands kennis’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • Van het Latijnse examen, wat weer teruggaat op het werkwoord examinare [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord examen examens, examina
verkleinwoord examentje examentjes

Zelfstandig naamwoord

examen o

  1. (onderwijs) een onderzoek naar de kennis of vaardigheden van iemand door middel van ondervraging
    • Het examen was behoorlijk moeilijk. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • op geweest zijn voor een examen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord examen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • e·xa·men
enkelvoud meervoud
examen exámenes

Zelfstandig naamwoord

examen m

  1. examen, toets, tentamen
  2. onderzoek
  3. verhoor, ondervraging
Verwante begrippen
Synoniemen

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.