repetitie
Nederlands
Woordafbreking
- re·pe·ti·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herhaling’ voor het eerst aangetroffen in 1458 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | repetitie | repetities |
verkleinwoord | repetitietje | repetitietjes |
Zelfstandig naamwoord
repetitie v
- het opnieuw uitvoeren van dezelfde handeling
- Nonchalant vloeiende alledaagse bewegingen wisselen af met korte, hoekige gebaren in patronen die zich langzaam uitbreiden door repetitie en variatie.[3]
- een gezamenlijke oefening ten bate van een uitvoering, concert e.d.
- Hij verscheen enigszins ontdaan op de repetitie
- Het was Karl. We zouden onze eerste repetitie kunnen starten op zondagochtend. Ik vertelde hem dat mij dat zeer goed uitkwam. [4]
- een proefwerk opgelegd aan leerlingen of studenten
- We hebben overmorgen een repetitie Duits.
Hyponiemen
- toneelrepetitie
Afgeleide begrippen
- repetitiecirkel, repetitief, repetitiehorloge, repetitielokaal, repetitiemethode, repetitieperiode, repetitieproces, repetitieruimte, repetitietijd, repetitiewerk
Gangbaarheid
- Het woord repetitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'repetitie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "repetitie" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- repetitie op website: Etymologiebank.nl
- Crepain Binst Architecture
Dominique Pieters
Lannoo Uitgeverij, 2005
ISBN 902096531X, ISBN 9789020965315 - Sandes, David De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 255
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.