test
Nederlands
Woordafbreking
- test
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kom’ voor het eerst aangetroffen in 1367 [1]
- Engels [2]
1-3 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | test | testen tests |
verkleinwoord | testje | testjes |
4-5 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | test | testen |
verkleinwoord | testje | testjes |
Zelfstandig naamwoord
test m [3]
- Deze schets was alleen maar een test om te zien of het idee zou kunnen gaan werken.
- praktische controle op een bepaalde eigenschap
- We hebben deze lamp aan een aantals tests onderworpen en toen konden we hem goedkeuren.
- toets, examen
- Hij heeft de test onvoldoende gemaakt en is dus niet aangenomen voor deze baan.
- pot of schotel bijv. fruittest [4]
- (informeel) hoofd
- Met de hoed in de hand kom je door het ganse land, maar met je pet op je test kom je er ook best.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. probeersel
3. toets
Gangbaarheid
- Het woord test staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'test' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "test" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- test op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- test op website: Etymologiebank.nl
Engels
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.