test

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  test    (hulp, bestand)
  • IPA: /tɛst/
Woordafbreking
  • test
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kom’ voor het eerst aangetroffen in 1367 [1]
  • Engels [2]
1-3 enkelvoud meervoud
naamwoord test testen
tests
verkleinwoord testje testjes
4-5 enkelvoud meervoud
naamwoord test testen
verkleinwoord testje testjes

Zelfstandig naamwoord

test m [3]

  1. probeersel
    • Deze schets was alleen maar een test om te zien of het idee zou kunnen gaan werken. 
  1. praktische controle op een bepaalde eigenschap
    • We hebben deze lamp aan een aantals tests onderworpen en toen konden we hem goedkeuren. 
  1. toets, examen
    • Hij heeft de test onvoldoende gemaakt en is dus niet aangenomen voor deze baan. 
  1. pot of schotel bijv. fruittest [4]
  2. (informeel) hoofd
    • Met de hoed in de hand kom je door het ganse land, maar met je pet op je test kom je er ook best. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
testen

test

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van testen
  2. gebiedende wijs van testen

Gangbaarheid

  • Het woord test staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

test

  1. praktische controle op een bepaalde eigenschap.

Werkwoord

test

  1. aan een test blootstellen


Spaans

enkelvoud meervoud
test tests

Zelfstandig naamwoord

test m

  1. proef, test, toets
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.