echtbreken

Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
echtbrekenechtbrekend
echtbreuk
echtbreker
Woordafbreking
  • echt·bre·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
echtbreken
-
(echtgebroken)
onvolledig

Werkwoord

echtbreken

  1. het verbreken van de huwelijksband
    • In het verleden was echtbreken bij de wet verboden. 

Gangbaarheid

  • Het woord echtbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.