echtpaar
Nederlands
Woordafbreking
- echt·paar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van echt en paar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | echtpaar | echtparen |
verkleinwoord | echtpaartje | echtpaartjes |
Zelfstandig naamwoord
echtpaar o
- twee mensen (m/m, m/v of v/v) die met elkaar getrouwd zijn m/m m/v of v/v
- Het echtpaar doet vrijwel alles samen.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord echtpaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'echtpaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.