collega

Nederlands

samenwerking tussen Nederlandse en Duitse politiecollega's
Uitspraak
  • Geluid:  collega    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /kɔˈleχa/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /kɔˈleɣa/
Woordafbreking
  • col·le·ga
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ambtgenoot’ voor het eerst aangetroffen in 1643 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse woord collēga (een ambtgenoot). Samengesteld uit lēgāre (naar een ambassade sturen) met het voorvoegsel col- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord collega collega's
collegae
verkleinwoord collegaatje collegaatjes

Zelfstandig naamwoord

collega m

  1. een persoon die voor hetzelfde bedrijf werkt.
    • - Samen met mij werden er nog zes andere collega's ontslagen. 
    • - Een op de drie werknemers heeft wel eens iets met een collega gehad, blijkt uit een onderzoek dat vacaturewebsite jobbird.com vorig jaar hield onder vijfhonderd respondenten. Volgens de enquête die uitzendbureau Unique elk jaar rond Valentijnsdag houdt, heeft zelfs tweederde van de werknemers wel eens wat met elkaar uitgespookt.[3] 
  1. een vak- of ambtgenoot.
    • - Een op de drie zorgverleners die een collega ziet disfunctioneren, doet daar niets aan. Zelfs als het welzijn van de patiënt in het geding is, trekt een deel van de artsen niet aan de bel. Dat blijkt uit een onderzoek van het Nijmeegse Radboudumc, zo meldt Trouw.[4] 
    • - Wetenschappers feliciteerden hun collega met zijn uitvinding. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • afdelingscollega
  • CDA-collega
  • D66-collega
  • duocollega
  • ex-collega
  • kabinetscollega
  • oud-collega
  • parallelcollega
  • PvdA-collega
  • radiocollega
  • Sovjetcollega
  • VVD-collega
Afgeleide begrippen
  • collega-acteur
  • collega-architect
  • collega-auteur
  • collega-bedrijf
  • collega-bestuurder
  • collega-bewindsman
  • collega-boer
  • collega-bond
  • collega-chauffeur
  • collega-commissaris
  • collega-concurrent
  • collega-curator
  • collega-dichter
  • collega-directeur
  • collega-docent
  • collega-fractievoorzitter
  • collega-fysicus
  • collega-historicus
  • collega-hoogleraar
  • collega-instelling
  • collega-journalist
  • collega-Kamerlid
  • collega-kunstenaar
  • collega-leerkracht
  • collega-leerling
  • collega-leider
  • collega-manager
  • collega-minister
  • collega-notaris
  • collega-ondernemer
  • collega-onderzoeker
  • collega-onderzoekster
  • collega-parlementariër
  • collega-politicus
  • collega-postbode
  • collega-school
  • collega-schrijver
  • collega-student
  • collega-uitgever
  • collega-voetballer
  • collega-wethouder
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord collega staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Italiaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /kolˈlɛɡa/
Woordafbreking
  • col·le·ga

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
mannelijk collega colleghi
vrouwelijk collega colleghe

collega m/v

  1. collega


Latijn

Woordafbreking
  • col·le·ga
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het fictieve *collegere met het achtervoegsel -a. Dit is weer gevormd uit legĕre (verzamelen) met het voorvoegsel com-.

Zelfstandig naamwoord

collēga m

  1. ambtgenoot
  2. kameraad, helper, deelgenoot
Verwante begrippen
  • collegium
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.