kameraad
Nederlands
Woordafbreking
- ka·me·raad
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘makker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1596 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kameraad | kameraden |
verkleinwoord | kameraadje | kameraadjes |
Zelfstandig naamwoord
kameraad m
- vriend; makker; maat; (in overdrachtelijke zin): in de oorlog en nadien in het communisme ook gebruikt als aanduiding voor gelijkgestemde, i.c. lid van de NSB, vaak afgekort tot Kam., of de (communistische) Partij. Tegenwoordig nog wel sarcastisch gebruikt ter aanduiding van aanhanger van een totalitair regime.
Hyponiemen
- schoolkameraad, slaapkameraad, speelkameraad
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kameraad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kameraad' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.