citroen
Nederlands
Woordafbreking
- ci·troen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zure vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
- Afkomstig van het Franse citron
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | citroen | citroenen |
verkleinwoord | citroentje | citroentjes |
Zelfstandig naamwoord
citroen v/m
- (fruit) Citrus limon
Citrus medica ovale, gele zure vrucht van de citroenboom
- De man vond de citroen zuur smaken.
Hyponiemen
- bergamotcitroen, boerencitroen, cedercitroen, muskuscitroen, sukadecitroen, theecitroen, zeecitroen
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- appels voor citroenen verkopen
iemand oplichten
- Hij wordt weggegooid als een uitgeknepen citroen.
Nadat men van hem gebruik heeft gemaakt ziet men niet meer naar hem om.
- iemand knollen voor citroenen verkopen
iemand neppen
- iemand uitknijpen als een citroen
iemand zo veel mogelijk geld afzetten
Vertalingen
1. ovale, gele zure vrucht van de citroenboom
appels voor citroenen verkopen
|
iemand uitknijpen als een citroen
|
Gangbaarheid
- Het woord citroen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'citroen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.