sinaasappel
Nederlands
Woordafbreking
- si·naas·ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘zuidvrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
- Verbastering van China's appel.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sinaasappel | sinaasappelen sinaasappels |
verkleinwoord | sinaasappeltje | sinaasappeltjes |
Synoniemen
- (verouderd) oranjeappel, (Belgisch-Nederlands) appelsien
Hyponiemen
- bergamotsinaasappel, bittersinaasappel, bloedsinaasappel, sevillasinaasappel
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
|
Vertalingen
1. Vrucht van de sinaasappelboom
|
|
Gangbaarheid
- Het woord sinaasappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sinaasappel' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.