casa
Catalaans
Uitspraak
- IPA: /ˈkazə/
Italiaans
Woordafbreking
- ca·sa
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | căsa | căsae |
genitief | căsae | căsārum |
datief | căsae | căsīs |
accusatief | căsam | căsās |
ablatief | căsā | căsīs |
vocatief | căsa | căsae |
Spreekwoorden
- Ita fugias, ne praeter casam.
- Als je op de vlucht slaat, denk dan eerst eens aan de veiligste plek; loop niet van de wal in de sloot.
- (letterlijk: Zo je vluchten wil, ga dan niet voorbij je huis.)
Portugees
Zelfstandig naamwoord
casa v
- «Eles acabaram de comprar a primeira casa.»
- Ze hebben zojuist hun eerste huis gekocht.
- «Eles acabaram de comprar a primeira casa.»
Spaans
Uitspraak
- IPA: /ˈkasa/
Woordafbreking
- ca·sa
Synoniemen
- [1] vivienda
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.